Onze collega Ronald van Steden heeft afgelopen maart een opiniestuk geschreven in het Bibliotheekblad. Hierin vraagt hij aandacht voor het spanningsveld tussen aansturing vanuit de overheid en de vrijheid om lokaal een bibliotheek in te mogen richten. Het gaat goed met de openbare bibliotheken in Nederland en dat is mooi nieuws. Tegelijk moeten we waken voor onrealistisch hoge verwachtingen en mogelijke risico’s. Worden bibliotheken door de nieuwe wetgeving niet te afhankelijk van een overheidslogica, die hun maatschappelijke functie onder spanning zet?

Nog niet eens zo heel lang geleden leken openbare bibliotheken het lot beschoren van papieren begraafplaatsen, stoffige herinneringen aan boekencollecties van weleer. Door voortschrijdende ontlezing, concurrentie van de beeldcultuur, bezuinigingen en het sluiten van filialen verloren de ooit trotse leeszalen langzamerhand hun maatschappelijke presentie. Des te indrukwekkender is de enorme transformatie die het bibliotheeklandschap de afgelopen twintig jaar heeft ondergaan. Vrijwilligers en betaalde krachten investeren enthousiast in bruisende ontmoetingsplaatsen waar letterlijk iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau of levensbeschouwing, van harte welkom is. Behalve dat betalende bezoekers met een pas er terecht kunnen voor de boekenuitleen, is het ook mogelijk om gratis de krant te lezen, huiswerk te maken, te ontspannen of over de digitale snelweg te surfen.
Deze publieke functie van bibliotheken bestaat weliswaar al sinds het einde van de negentiende eeuw, maar heeft zeker vanaf 2005 een hoge vlucht genomen door het opstellen van vijf kernfuncties, die inhoud en richting geven aan het hernieuwde élan. De functies omvatten het bevorderen van lezen, het mogelijk maken van leren, het verstrekken van informatie, het organiseren van ontmoeting en het kennismaken met kunst en cultuur. Op 1 januari 2025 zijn de genoemde kernfuncties formeel vastgelegd in de bibliotheekwet, voluit Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Met de wet hebben openbare bibliotheken een stevige maatschappelijke verankering gekregen, die tal van langer lopende activiteiten juridisch legitimeert. Suggesties voor activiteiten die uit de toelichting op de wet naar voren komen zijn bijvoorbeeld filmvertoningen, workshops, lunches, quizzes en markten.
Vanaf 1 januari 2026 zijn dit niet langer vrijblijvende suggesties, maar gaat er vanuit de Rijksoverheid een zorgplicht in. Iedere Nederlandse gemeente moet straks een volwaardige bieb hebben die genoemde vijf kernfuncties uitvoert, een fysieke locatie heeft en minimaal vijftien uur per week professioneel wordt gerund. Kijkend naar het huidige bibliotheeklandschap valt een enorme diversiteit aan taken en bezigheden op. Openbare bibliotheken fungeren als informatiepunten voor mensen met vragen over de digitale overheid, stimuleren leesvaardigheid door middel van boekenclubs of samenwerkingsverbanden met basisscholen, delen soep uit aan buurtbewoners, organiseren debatten, taallessen, concerten en stadswandelingen, geven ruimte aan ontmoeting, debat en (burger)beraad, enzovoort. Een argeloze bezoeker zou bijna vergeten dat bibliotheken ook nog ‘gewoon’ boeken uitlenen!
Publieke meerwaarde
De Amerikaanse Harvard-professor Mark Moore noemt bibliotheken een schoolvoorbeeld van openbare organisaties, die succesvol publieke waarde – of beter gezegd: meerwaarde – aan de samenleving toevoegen. Zijn theorie in een notendop is dat het realiseren van publieke meerwaarde slaagt als een organisatie aan de volgende voorwaarden voldoet: helder voor ogen hebben waarvoor je op aarde bent, maatschappelijke steun mobiliseren vanuit beleid en wetgeving, en over voldoende capaciteit beschikken om alle plannen waar te maken. Dit klinkt simpel, maar dat is het niet, betoogt Moore. Toch slagen bibliotheken goed in het creëren van publieke meerwaarde door mensen mogelijkheden te bieden om kennis en informatie te vergaren, geletterdheid en liefde voor literatuur te stimuleren en fysieke ruimtes voor samenkomst en gesprek te bieden.
Een essentieel onderdeel van Moore’s betoog is dat hij zich afzet tegen zogeheten New Public Management-stromingen die, kort door de bocht geformuleerd, van de overheid een soort bedrijf maken met als hoogste doel het bedienen van klanten. Moore waarschuwt ervoor dat het een misvatting is om publieke voorzieningen primair in individuele behoeften te laten voorzien. Het moet de overheid niet om klanten, maar om burgers gaan. Burgers verdienen bovenal een rechtvaardige behandeling en toegang tot diensten, die het algemeen belang dienen. Daarin zit ook precies de publieke meerwaarde van bibliotheken. Zij dragen bij aan democratische vaardigheden en processen die het voor mensen mogelijk maken hun steentje bij te dragen aan de samenleving. Daarom komt het niet als een verrassing, dat in het bibliotheekconvenant uit 2024 de versterking van democratie en burgerschap expliciet is opgenomen.
Deze taak verdient in het huidige tijdsgewricht lof. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau maakt een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking zich grote zorgen over polarisatie en verharding in de samenleving. Groepen burgers komen vijandig tegenover elkaar te staan, als populistische politici tegenstellingen aanwakkeren tussen ‘het volk’ en ‘de elite’. De populaire filosoof Michael Sandel, eveneens verbonden aan Harvard University, wijst erop dat mensen altijd medemensen blijven. Zij zijn wederzijds verbonden aan het in stand houden van een democratische samenleving, waarin iedereen een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het concreet vormgeven en onderhouden van die verantwoordelijkheid vraagt om plekken waarin een ‘gedeeld leven’ tot bloei kan komen, waar mensen van allerlei pluimage elkaar spontaan tegen het lijf lopen. Ook in de lijn van Sandel zijn bibliotheken dus ideale broedplaatsen van burgerschap. Zij dragen bij aan het cultiveren van gewoonten en deugden – denk aan bescheidenheid of wellevendheid – in dienst van een groter idee van gemeenschappelijkheid.
Duizenddingendoekjes
Dat het goed gaat met de openbare bibliotheek is grote maatschappelijke winst. Nederland is al lang geen land meer met een vibrerend lokaal netwerk van kerken, vakbonden, verenigingen en andere sociale structuren. Als mensen elkaar al tegenkomen in de sportschool, dan is dat hijgend en zwetend op fitnesstoestellen, wat een prettige gedachtewisseling ernstig hindert. Bibliotheken zijn een van de weinige overgebleven publieke ontmoetingsplaatsen binnen dorpen en steden. Laten we daar zuinig op zijn, juist vanwege een overheid die oplossingen voor een veelheid aan sociale problemen op het bordje van de bieb legt. Of het nu gaat om laaggeletterdheid, spreekvaardigheid, worstelingen met levensvragen of knagende eenzaamheid: de bibliotheek wordt op een voetstuk gehesen om dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Dat is hoopvol, maar maakt ook kwetsbaar, want kunnen de vele bevlogen beroepskrachten en vrijwilligers die hooggespannen verwachtingen wel waarmaken? Verworden openbare bibliotheken niet te veel tot duizenddingendoekjes?
Het zijn kritische vragen die nopen tot een brede dialoog over de toekomst van het bibliotheekwezen. Zo is het huidige hoerabegrip ‘burgerschap’ multi-interpretabel en daarmee ambigu. Gaat het bibliotheken vooral om leesvaardigheden versterken, zodat mensen kunnen meedoen in de samenleving of gaat het om veel meer: van soep koken tot het faciliteren van burgerberaden? Met Mark Moore in het achterhoofd is het cruciaal dat publieke organisaties zich blijven bezinnen op welke maatschappelijke meerwaarde zij precies willen nastreven.
Een ander punt is dat er spanningen zullen gaan optreden tussen overheid en bibliotheken als lokale vestigingen niet passen bij wat de Wsob heeft voorzien. De eis van een stenen gebouw dat een mimimaal aantal uren open is en professionele beroepskrachten in dienst heeft, klinkt al snel erg ‘managerial’, wanneer te weinig of geen rekening wordt gehouden met plaatselijke behoeften en met de bredere sociale taken van bibliotheken. Zij zijn immers primair educatieve en verbindende instellingen, die bijdragen aan een vitale samenleving.
De te verwachte spanningen tussen overheid en bieb kwamen duidelijk naar voren in een recente NRC-reportage (3 januari 2025) over een Rijksambtenaar die, strak in pak, op bezoek ging in het Limburgse Roerdalen. Daar wil de gemeente helemaal geen subsidie voor een nieuwe vestiging conform de Wsob. Liever besteedt men de beschikbare financiële middelen aan het versterken van bestaande bibliotheekvoorzieningen, die grotendeels door vrijwilligers, samen met scholen en het buurthuis, worden gerund. Dat past beter bij de gemeenschap van dorpen die Roerdalen is. De beleidsambtenaar vindt het maar niets: wat de gemeente wil, is geen bibliotheek zoals in de nieuwe wet bedoeld wordt.
Nu kan deze casus een uitzondering zijn, maar het is er wel één die te denken geeft. Met Spuk-gelden (de regeling Eenmalige specifieke uitkering lokale bibliotheekvoorzieningen) konden bibliotheken vanaf 2023 in totaal 57,4 miljoen euro uitgeven aan het toekomstbestendig maken van hun lokale vestigingen. Dat geld is onder meer gaan zitten in nieuwe of gerenoveerde gebouwen, verruimde openingstijden en samenwerkingsrelaties met musea, scholen en de kinderopvang. Soms zijn al die functies in één gebouw verenigd. Zo komen mensen welhaast terloops bij de bieb over de vloer en snuiven daar misschien meteen wat op. Maar wat nu als die genereuze overheid de geldkraan straks weer stevig dichtdraait? De geschiedenis van bibliotheken laat een voortdurend gevecht om subsidies zien. In het ergste geval zijn al die vervlochten publieke voorzieningen – innig samenwerkende bibliotheken, buurthuizen, scholen en cultuurcentra – collectief de dupe. Want wie neemt de voorleeslessen of het culturele programma over als de betaalde kracht straks is vertrokken? Laat bibliotheken vooral hun eigen autonomie behouden. Een te grote afhankelijkheid van centrale aansturing door de Rijksoverheid loopt – onbedoeld – het risico om het sociale weefsel van de samenleving verder te verzwakken.
Dit essay verscheen op 3 maart 2025 het Bibliotheekblad.