Essay: Wordt Nederland steeds grimmiger?

Onze collega Ronald van Steden heeft in het zomernummer van Skepter een artikel geschreven over wat er achter maatschappelijk onbehagen speelt. Er sluimeren in de samenleving negatieve sentimenten over verruwing, verharding, afnemende sociale cohesie, toenemende onveiligheid en economische neergang. Wat betekent dit? Hoeveel zorgen moeten we ons maken? En wat zouden we kunnen doen? Hieronder het artikel:

Wordt Nederland Steeds Grimmiger?

Nederland is over het algemeen een stabiel en veilig land, maar dat voelt niet altijd zo. Er sluimeren in de samenleving gevoelens van onbehagen over verruwing, verharding, afnemende sociale cohesie en economische neergang. Wat betekent dit? Hoeveel zorgen moeten we ons maken? En wat zouden we kunnen doen?

De media berichten regelmatig over explosies, schietpartijen, drugscriminaliteit en een stijging van het aantal geweldsdelicten. ‘Ondermijning’ is tot een populaire beleidsterm uitgegroeid waar van alles en nog wat onder kan worden geschaard: van boze boeren die met hun trekkers voor het provinciehuis staan tot netwerken van georganiseerde misdaad. Of neem het zich snel ontwikkelende probleem van digitale criminaliteit. Er worden miljoenen verdiend aan onlineoplichting. Dat zijn allemaal ernstige kwesties. Honderd procent veilig zal de samenleving nooit worden.

Tegelijk kan er een heel ander verhaal worden verteld: in ons land vinden nauwelijks grote rampen met veel slachtoffers plaats. En hoewel de schrik er na iedere liquidatie of fatale mishandeling altijd goed inzit, ligt het aantal slachtoffers van moord en doodslag – 125 in 2023 – internationaal gezien laag. Ook valt op dat slachtofferschap van bijvoorbeeld inbraken, vernielingen en vandalisme over de laatste twintig jaar met 53 procent is afgenomen. Waar komt dan toch die grote aandacht voor veiligheid vandaan? Waarom voelen we ons unheimisch?

Adam Mastroianni en Daniel Gilbert geven een intrigerend antwoord (zie ook Skepter 36.3, 2023). In een grootschalig onderzoek stellen zij vast dat iedere proefpersoon, wanneer ook geboren, denkt dat de samenleving er moreel op achteruitgaat. Waar jonge mensen klagen dat dit verval in hun tijd pas heeft ingezet, ervaren hun ouders of grootouders dat dit proces al veel langer gaande is. Daarom verkeren mensen volgens de auteurs in een illusie: wij leven in de collectieve waan dat de samenleving steeds grimmiger en asocialer wordt. Maatschappelijk onbehagen is van alle tijden.

Deze laatste observatie klopt. Collectieve zorgen over sociale neergang bestonden al in de middeleeuwen. Rond het jaar 1000 heerste er in Europa een ondergangsstemming over het einde van de wereld en het laatste oordeel. Maar zien Mastroianni en Gilbert toch niet iets over het hoofd? Maatschappelijk onbehagen is weliswaar omgeven met allerlei percepties en emoties, maar het komt wel degelijk ergens vandaan. Daarmee zegt onbehagen ook iets over de huidige Zeitgeist. Het is waarschijnlijk dat historische omstandigheden net zo goed of zelfs van grotere invloed zijn op maatschappelijk onbehagen dan bekommernissen over afkalvende normen en waarden. Want ondanks dat onze leefomstandigheden relatief zijn verbeterd en Nederland steeds veiliger is geworden, knaagt er iets. Die knagende gevoelens draaien niet alleen om zorgen over gestage morele achteruitgang, maar ook om een afkalvend geloof in continue vooruitgang. Als dat geloof dooft, ontstaat er pessimisme of zelfs fatalisme – met alle gevolgen van dien.

Niet pluis

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt al jaren nauwgezet bij hoe het met de veiligheidsbeleving van de bevolking staat. Uit de meest recente cijfers blijkt dat 35 procent van de Nederlanders zich in algemene zin ‘wel eens’ onveilig voelt. Maar wat zegt zo’n cijfer eigenlijk? Wat betekent het dat een forse groep mensen niet-pluis-signalen signaleert? Als we naar algemene trends kijken, kan het niet liggen aan directe zorgen over criminaliteit. Het CBS berekent dat nog maar vijftien procent van de bevolking zich ‘wel eens’ onveilig zegt te voelen als het om de eigen buurt gaat; slechts twee procent voelt zich daar ‘vaak’ onveilig. Sinds 2005 laten deze cijfers zelfs een gunstige ontwikkeling zien. Maar ondanks het positieve totaalbeeld, blijven er gebieden bestaan waar inwoners zich wél zorgen maken over aanhoudende criminaliteit en criminele netwerken. Daar staat vaak ook het vertrouwen in de samenleving en in de overheid onder druk.

Hiermee stuiten we op een tweede, diepere laag van veiligheidsbeleving die raakt aan het onbehagelijke besef dat het wel eens de verkeerde kant op zou kunnen gaan. Ons land mag oppervlakkig gezien een ‘hoogvertrouwensamenleving’ zijn, behoorlijke aantallen mensen in kwetsbare sociaaleconomische posities zien de toekomst gemiddeld genomen minder rooskleurig tegemoet dan de vaak hoger opgeleide middenklasse die in riantere omstandigheden leeft. Bij deze kwetsbare groep is het publieke vertrouwen in de overheid en politiek laag, zeker als zij zich niet gehoord, gezien en onrechtvaardig behandeld voelen. De Toeslagenaffaire en de haperende afwikkeling van de Groningse aardbevingsschade staan scherp op het netvlies. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) rapporteert dat een kleine helft (43 procent) van de bevolking vindt dat de overheid onvoldoende naar burgers luistert; bijna zestig procent is van mening dat de politiek onvoldoende opkomt voor mensen zoals zij.

Tot slot de onderste laag van existentiële onveiligheid en onzekerheid. Er hebben zich donkere wolken samengepakt boven het milieu, de houdbaarheidsdatum van ons hoge welvaartspeil en verschuivende geopolitieke verhoudingen. Mensen voelen zich in hun bestaan bedreigd. Dit gevoel van dreiging heeft een fysieke, maar ook een morele en spirituele kant. De Brits-Poolse filosoof Zygmunt Bauman spreekt over een ‘vloeibare moderniteit’ waarin alles constant in beweging is, zonder enige houvast. Aanhoudende twijfel, verwarring en richtingloosheid zijn ons deel. Een mogelijke indicator hiervan is dat vier op de tien Nederlanders van twaalf jaar of ouder te maken heeft met depressies en angsten. Vooral jongeren leiden onder dergelijke gevoelens, waarbij sociale media dit probleem kunnen verhevigen. Hoewel smartphones bijdragen aan meer contacten, stelt het Trimbos-Instituut vast dat overmatig gebruik samenhangt met een verhoogt risico op ervaren eenzaamheid en stress. Schermpjes kunnen de mentale gezondheid aantasten.

Somberheid en ressentiment

‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’, zo luidt een bekende oneliner van Paul Schnabel, voormalig directeur van het SCP. Mensen zijn meestal best tevreden over hun eigen leven, maar vellen over de samenleving als geheel een negatief oordeel. Zijn oneliner echoot na in ander werk van SCP-onderzoekers die concluderen dat dit een wereldwijd fenomeen is. In meerdere Westerse landen sluimeren gevoelens van maatschappelijk onbehagen. Deze gevoelens vloeien voort uit een toxische combinatie van sociaaleconomische zorgen, een gebrek aan maatschappelijk continuïteit, een verlies van politieke ideologie en een groeiend besef van kwetsbaarheid. Denk aan de snel veranderende geopolitieke machtsverhoudingen, politieke discussies over migranten en vluchtelingen, de betaalbaarheid van onze verzorgingsstaat en alarmerende cijfers over het klimaat. De toekomst wordt niet alleen maar beter – een vooruitgangsoptimisme dat in Nederland en elders lang leidend was.

Hieronder schuilt een, wellicht deels onbewuste, angst dat de samenleving en het leven zoals we dat nu kennen tegen hun grenzen aanlopen. Een groeiende groep mensen vindt dan ook dat het noch met Nederland, noch met henzelf, de goede kant opgaat. Zij hebben het idee de controle over het eigen leven te verliezen en verlangen naar regie in een wereld die steeds onvoorspelbaarder wordt. Deze hang naar houvast en stabiliteit is een diepgewortelde mentale behoefte, bijna even sterk als verlangens naar veiligheid en geborgenheid. Wanneer een fijn huis, een liefdevolle relatie en een vaste baan voor veel mensen niet (meer) vanzelfsprekend zijn, ontstaan er gevoelens van somberheid en ressentiment, verpakt als breed gedragen onbehagen.

Gedragswetenschapper Frank Gootjes van de Rijksuniversiteit Groningen voegt aan deze bevindingen toe dat maatschappelijk onbehagen en de gevolgen daarvan uit meer bestaan dan een optelsom van persoonlijke sores en onmacht om daar iets aan te doen. Pessimistische gevoelens bestaan óók uit zorgen over anderen en ‘een systeem’ dat weinig oog heeft voor ‘gewone mensen’ of hen zelfs mangelt. Eerder stipten we de Toeslagenaffaire en hoe de Rijksoverheid omgaat met gedupeerden van de aardbevingsschade in Groningen al aan. Daarnaast heeft de coronapandemie bijgedragen aan wantrouwen in het landelijk bestuur en in adviezen van het RIVM, wat aanleiding gaf tot complottheorieën, vaccinatieweigering en heftige rellen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat maatschappelijk onbehagen gerelateerd kan worden aan de wens tot verandering, desnoods door de overheid en regering omver te werpen. Gebrek aan vertrouwen in het openbaar bestuur, pessimisme over de samenleving en een (te) hoge inschatting dat urgente kwesties niet naar behoren worden opgelost, vormen een vruchtbare voedingsbodem voor maatschappelijke en politieke onrust.

Ertoe doen

Sensationele berichtgeving dat criminaliteit de spuigaten uitloopt of dat de sociale samenhang in ons land verkruimelt, verdienen scepsis. Vooralsnog is Nederland een stabiel land dat tegen een stootje kan. Toch is het onverstandig deze situatie als een rustig bezit te beschouwen. Er bestaan grote verschillen in hoe mensen denken dat de samenleving er voorstaat. Uit een SCP-studie blijkt bijvoorbeeld dat 47 procent van de mensen met een vmbo-diploma vertrouwen heeft in anderen, tegenover 84 procent met een hbo- of wo-opleiding. Ook hebben praktisch opgeleiden vaker het idee dat zij onvoldoende invloed kunnen uitoefenen op de koers van de politiek. Hetzelfde geldt voor inwoners van ‘plekken die er niet toe doen’: door de overheid ‘vergeten’ stadswijken en rurale gebieden. Hoe te voorkomen dat grote groepen burgers afhaken? Die vraag is niet makkelijk te beantwoorden, maar wetenschappers rijken wel denkrichtingen aan.

In een recent uitgegeven gesprek tussen econoom Thomas Piketty en filosoof Michael J. Sandel wijzen beide invloedrijke intellectuelen erop dat een grotere mate van gelijkheid cruciaal is om onvrede en onbehagen tegen te gaan. Het vergroten van bestaanszekerheid door investeringen in onderwijs, aanpassingen in het belastingstelsel en regelingen binnen de verzorgingsstaat zorgen ervoor dat mensen zich gehoord en gezien voelen, dat ze ertoe doen. Ook het creëren van plekken waarin een ‘gedeeld leven’ tot bloei kan komen doordat mensen van allerlei pluimage elkaar spontaan tegen het lijf lopen, draagt aan dit gevoel bij. Bijvoorbeeld bibliotheken zijn via programma’s en bijeenkomsten bezig met het bevorderen van democratisch burgerschap in dienst van een groter idee van gemeenschappelijkheid.

Uit onderzoek in Italië blijkt dat het (weg-)bezuinigen van publieke voorzieningen – naast genoemde bibliotheek, de buslijn, de dokterspost, het schooltje en het politiebureau – in kleinere gemeenten juist heeft bijgedragen aan verwijdering tussen overheid en burgers, en de opkomst van radicaal-rechts. Behalve een proteststem tegen het bestaande establishment leeft er frustratie dat de staat haar eigen bewoners in de steek laat, terwijl er disproportioneel veel middelen naar migranten zouden gaan. Een nabije, welwillende en ondersteunende overheid is onmisbaar voor de kwaliteit van (samen)leven die mensen ervaren. Het is een inzicht dat ook Nederlandse politici en beleidsmakers in hun zak kunnen steken.


Dit essay verscheen in Skepter, jaargang 35, nummer 2, 2025.