Essay: Mathieu Segers over de Kruiszee van de Europese Geschiedenis

Dit essay verscheen eerder in de bundel Vrijheid & Verantwoordelijkheid (2022), uitgegeven door Socires in samenwerking met o.a. Nationaal Comité 4 en 5 mei. Meer informatie onder socires.nl/publicaties.

Veel meer dan een geschiedenis van natiestaten, is de Europese geschiedenis een verhaal van plaats en tijd, van omstandig- heden, die soms voorzien waren, maar meestal onvoorzien; een verhaal over de brute feiten van geografie en grenzen, en dan vooral over de lotgevallen van mensen en families tegen de achtergrond van die feiten.

Of zoals Sigmund Freud ooit zei: ‘alle geschiedenis is familiegeschiedenis’. De nabijheid van anderen, en de verbondenheid met de ander, karakteriseert het Europese leven.

Twente is Europa, zoals Triëst en Tbilisi dat ook zijn. De werkelijkheid van deze Europese plekken is een werkelijkheid van oorlog en vrede. Of beter misschien: van Europese burgeroorlogen – en de maskerade die daar iedere keer weer aan voorafgaat en op volgt.

Volgens de Britse historicus Norman Davies was de meest recente ook de langste van de Europese burgeroorlogen. 1 Vijfenzeventig jaar duurde de burgeroorlog van de twintigste eeuw. Van 1914 tot 1990 werd Europa geteisterd door deze burgeroorlog, die pas eindigde toen het vredesverdrag ‘met en over Duitsland’ in 1990 ondertekend werd door de voormalige bezettingsmogendheden en de twee Duitslanden van de Koude Oorlog, en zo een einde maakte aan de orde van Jalta en Duitsland lijmde.

Dit vredesverdrag, dat pas vijfenveertig jaar na de capitulatie van Hitler-Duitsland tot stand kwam, legde het fundament voor het einde van de Koude Oorlog en de hereniging van Duitsland én Europa, gefaciliteerd door het proces van de Europese integratie en bezield door een continent-omspannende aspiratie tot vrede, die gecodificeerd werd in het Verdrag over de Europese Unie, dat in december 1991 in Maastricht werd ondertekend. Deze ‘orde van Maastricht’ wordt nu getest door de Europese geschiedenis: bestaat ze echt?

Kruiszee

Europa's langste burgeroorlog begon ruim honderd jaar geleden, in 1914, met de Eerste Wereldoorlog – de Grote Oorlog. Tot op de dag van vandaag weet niemand precies waarom deze oorlog is uitgebroken. Ondanks bibliotheken vol onderzoeken en historische reconstructies over het onderwerp tasten we nog steeds in het duister als het gaat om die cruciale vraag: waarom is Europa de oorlog begonnen die een einde maakte aan de vrede?2 – de oorlog van de verloren onschuld.

Die oorlog die de laatste van de geschiedenis zou zijn, maar in plaats daarvan een nieuw en duivels chapiter van de Europese geschiedenis opende.

De open toekomst van 1914 bleek als een ‘kruiszee’, om met Claudio Magris te spreken;3 als het geometrische golfpatroon van vierkanten, dat kan ontstaan waanneer twee golfstromen elkaar kruisen voor de kust, of wanneer de wind haaks staat op een golfstroom – zo ontstaat een levensgevaarlijke zee, waaraan het moeilijk ontsnappen is, en waarop drijven onmogelijk wordt. In 1914 werd de Europese geschiedenis een kruiszee.

Terugblikkend op dat fatale moment in de Europese geschiedenis schreef de Franse romancier Roger Martin du Gard, tijdens de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, zijn grote familie-epos Les Thibault:4 honderden en honderden pagina's meeslepend proza, waarin hij de ontwrichtende dynamiek beschrijft van fake news en reële bluf, die de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog kenmerkte; die gekmakende ratrace van dikdoenerij van landen en individuen, die Europa – binnen de kortste keren – te gewelddadig en te machtig werd, en haar ving, en decennialang vastzette, in een even onvoorstelbare als macabere realiteit.

In het laatste deel van zijn boek beschrijft Martin du Gard de zomer van 1914, waarin letterlijk niemand kon ontsnappen aan deze grote transitie van vrede, vrijheid en verantwoordelijkheid naar oorlog, dwang en rücksichtslos nationalisme.

  • Deze transitie, waarin ‘alles gebeurt alsof het individu – dat in vrede leeft – iets essentieels is vergeten over de sociale conditie’, namelijk dat hij of zij machteloos is zonder anderen, en dat waar anderen machteloos zijn, hij of zij dat ook is.5
  • Deze transitie zou het Europa van vóór de Grote Oorlog voor altijd veranderen in Die Welt von Gestern, die zoete maar kwijtgespeelde wereld, die zo treffend geboek- staafd is door Stefan Zweig,6 en nietsontziend verzwolgen werd door de kruiszee van de Europese geschiedenis, waarin de essentie van de sociale conditie werd meegesleurd in de diepte, naar de absolute bodem. Die geschiedenis is niet verdwenen. Zij is het bezinksel op de bodem van het heden.

Achteraf is vooraf

Geen vrede en geluk zonder de dreiging van overweldiging en vergissing. Die spanning verdwijnt nooit, want de tijd kan helend zijn, maar ook genadeloos. Tolerantie, vrijheid, samenwerking, mensenrechten en de rechtsstaat, ze kunnen zomaar vervliegen tussen twee herfstseizoenen. Geen schoonheid – van vrijheid en bevrijding bijvoorbeeld – zonder de spanning van het reële gevaar van schending en verkrachting. Wat mooi is, is kwetsbaar.

De Europese geschiedenis leert dat weinig zo abrupt kan verdwijnen als de vrede, althans zo lijkt het achteraf als ze verloren is.

  • Pas achteraf komt het besef dat de beukende krachten op de fragiele fundamenten van de vrede veel te vaak zijn weggewuifd.
  • Pas achteraf komt het inzicht dat geluk meestal niet meer is dan een moment.
  • Pas achteraf, na de opwinding en na de angstroes van de overweldiging, zullen de waarschuwende stemmen, die voorafgingen aan de ramp, op waarde geschat worden, net als hun hopeloze pracht van nuance.

Voortdurend maken we elkaar in Europa wijs dat we leven in een ‘Europa van achteraf’, het Europa van na de langste burgeroorlog. Maar dat achteraf is al lang voorbij. Met het uitsterven van de generatie die ‘dat achteraf’ echt heeft meegemaakt, verandert de werkelijkheid. Het achteraf van ooit is een vooraf in het nu – een verandering van getij, een draaiing van de wind, de aankondiging, wellicht, van een nieuwe kruiszee.

Goddelijke komedie

In Europa zijn ze er al jaren, de kwetsbare stemmen die de schoonheid van inzicht verkondigen. Maar in de opgehitste sfeer van vandaag vervliegen ze, precies zoals de naoorlogse Europese geluksmomenten die ze bezingen en proberen te koesteren.

Een voorbeeld. Op 28 oktober 2005 hield Tommaso Padoa- Schioppa een lezing aan de Bocconi Universiteit in Milaan.7 Op dat moment was deze econoom, bankier en architect van de euro net teruggetreden uit het bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB). Padoa-Schioppa stond op de drempel van het ministerschap van Financiën in de olijfboomregering van Romano Prodi, een novum in het Italië van toen en een amechtige zet in de strijd tegen de onstuitbare opmars van Berlusconi, die in 1994 al even premier geweest was.

In zijn Bocconi-speech constateerde Padoa-Schioppa iets belangrijks: het Europa van de integratie had weliswaar ‘de vrede uitgevonden’, zoals hij zei, maar het slaagde er maar niet in die uitvinding ook om te zetten in realiteit. Ergens voorbij de helft van zijn speech citeerde Padoa-Schioppa De Goddelijke Komedie van Dante (Inferno, Canto 26) om de stemming te schetsen die hij al een hele tijd waarnam: ‘En blij waren we, maar dat sloeg spoedig om in tranen en doodsvrees.’

Blij waren we door de ongelooflijke overwinning op de ‘Europese burgeroorlog’. Blij ook met de ongekend succesvolle ‘uitvinding’ van de vrede, die in West-Europa was gedaan. Die gelukkige uitvinding was echter nergens echt vastgelegd, of het moest in het Verdrag van Maastricht (1992) zijn. Maar als dat laatste het geval was, dan was één ding zonneklaar: het werk was niet af. Onderhoud was urgent. Toch gedroegen de slimme jonge mensen met wie Padoa-Schioppa samenwerkte bij de ECB zich alsof Europa wel af was, zo vertelde hij.

En dus luidde Padoa-Schioppa de noodklok: ‘De EU is geen vrede, maar slechts een bestand.’

De ‘orde van Maastricht’ is niet meer dan een onvolmaakte tussenstand, die onderhouden, maar vooral verder gebracht moet worden, wil zij niet vermalen worden door de geschiedenis. Het winnen van de vrede behoeft dagelijks onderhoud en voort- durende verandering: ideeën in plaats van ideetjes, vast- houdende kleine stapjes in plaats van gemakzuchtige grote woorden, onderricht in vrijheid en verantwoordelijkheid in plaats van lui consumentisme.

De woorden waarin Padoa-Schioppa zijn boodschap verpakte waren fraai en erudiet, maar o zo kwetsbaar. Hun geluid droeg niet ver. Na afloop van zijn speech bleef slechts de schittering van de prosecco in perfect gepoleerde flûtes. Het was pas 2005, de echte crises moesten nog komen. Zuid-Ossetië hoorde nog bij Georgië en de Krim nog bij Oekraïne, Wit-Rusland was nog ‘de laatste dictatuur van Europa’, als een curiosum. De grootste financiële crisis sinds de Grote Depressie was nog verscholen in de nevelen van de toekomst. Brexit bestond nog niet. Het Turkije van Erdogan moest de toetredingsonderhandelingen met de EU nog openen.

Op dat moment voelde de Europese geschiedenis misschien wel verder weg dan ooit. De tijden waren veranderd, althans zo leek het – vooral in het dominante Westen van Europa waanden de Europeanen zich nog in het ‘Amerikaanse Europa’ van de twintigste eeuw.

De banlieu van Parijs

Uit archiefonderzoek blijkt dat er een plaats en tijd was waarin dit ‘Amerikaanse Europa’ inderdaad reëler was dan enig ander Europa. We hebben het dan over West-Europa in de cruciale eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog.

Van Jean Monnet, de peetvader van de Europese integratie, tot Isaiah Berlin, de toonaangevende Koude Oorlogs-intellectueel van het naoorlogse Westen, de dragers van het naoorlogse West- Europa werden gesponsord door de Ford Foundation, het icoon van het Amerikaanse voorbeeld.8 En van de Europese vak- bonden en werkgeversorganisaties tot religieuze netwerken, vrijwel alle leidende en invloedrijke Europeanen raakten na de Tweede Wereldoorlog al snel nauw betrokken bij de onstuitbare opkomst van het ‘Amerikaanse Europa’.

Dat Amerikaanse Europa was er niet zomaar gekomen vanaf 1945. In politiek opzicht werd het begin van de ‘Amerikaanse eeuw’ gemarkeerd door de actieve betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de vredesonderhandelingen na de Eerste Wereldoorlog, in 1919 in Versailles; deze vredes- onderhandelingen die later de ‘geopolitieke coming-out party van Amerika’ zijn genoemd.

Hier hoorde een nieuwe generatie van jonge Amerikanen bij, volwassen geworden na de Eerste Wereldoorlog, en dat vooral in Parijs. Vanuit die vormende ervaring aan de andere kant van de Atlantische oceaan, waren deze jonge Amerikanen gepassioneerd over wat zij zelf wel omschreven als hun ‘liefdesaffaire met Europa’.9 Ze waren als een blok gevallen voor het gevaarlijke Europa van het interbellum, dat zo getekend en getraumatiseerd uit de Grote Oorlog was gekomen: onzeker en verarmd, koortsachtig en losgeslagen – een godin van wanhoop en expressionisme.

De jonge Amerikanen van toen, veelal afkomstig uit bemiddelde milieus aan de Oostkust, zouden de bouwers worden van het ‘Amerikaanse Europa’. Zij vertegenwoordigden een nieuw Amerika: niet langer naar binnen gekeerd, maar naar buiten gericht. Een grote mogendheid vol van het zelfvertrouwen dat paste bij een alsmaar groeiende machtspositie, een alsmaar groeiende economie van commercie en overvloed, en een alsmaar gunstigere wisselkoers voor de dollar.

Nergens kon dit nieuwe Amerikaanse zelfvertrouwen vrijer beleefd en geëxploiteerd worden dan in de stad van de liefde, in de nachtclubs van Parijs, waar Jazz en Josephine Baker voor een vreemd, exotisch, soort thuisgevoel zorgde. Een thuisgevoel dat overal in Europa te vinden was, in een verwaterde en kitscherige imitatievorm weliswaar, maar niettemin; van Zagreb tot Bonn en van Luik tot Enschede. De Europese verleiding was overal. West-Europa was als Parijs. Maar Parijs bleef Parijs: daar was al die lustrijke opwinding echter dan echt.

En de stad was van hen, de Amerikanen met geld en ideeën en gulzigheid... Poetry in motion, het Parijs van Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway, vrouwelijk en verleidelijk op een Europese manier. Het Parijs waar de nieuwe Amerikaanse elites van intellectuelen, businessmen en bankiers elkaar vonden in een gezamenlijke crush op die superieur vrouwelijke stad met het bekendste fallussymbool ter wereld. De verliefde jonge Amerikanen van de jaren twintig hadden Europa omschreven als de ‘banlieu van Parijs’.10

Hun crush zou vanaf de jaren veertig op een ongekende manier doorwerken in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Niet toevallig was het Hemingway zelf die in 1944 aan kwam racen in een jeep om met wat mannen het Ritz-hotel in Parijs te ontzetten van de nazi’s.

Instituties van escapisme

En ja, Europa wilde ze ontvangen. Ze waren heerlijke minnaars, die viriele Amerikanen met hun ongerepte levenslust. Nooit is de verkrachting van Europa zoeter geweest dan toen, in het West-Europa van na de oorlogen van de twintigste eeuw – toen de verliefdheid van de jaren twintig plaats maakte voor de daad. Het naoorlogse West-Europa werd het Europa van de gemeenschap.

De ontvoering van Europa tijdens de pax Americana was als een droom. Het door de Amerikanen beminde deel van Europa werd er het gezondste en gelukkigste gebied ter wereld van. En het experiment van de Westerse en Europese gemeenschap bleek een doorslaand succes.

Binnen het westerse multilateralisme dat vanaf de jaren veertig van de grond kwam, werden ideeën voor een nieuwe orde van samenwerking beproefd en vormgegeven via voortdurende – en nog steeds zeer actuele – discussies over de dilemma's van het kapitalisme van de vrije wereld; zoals het dilemma met betrekking tot het evenwicht tussen de binnenlandse economische stabiliteit en de internationale economische stabiliteit, het dilemma van de sociale cohesie en de concurrentiekracht, of het eeuwige probleem van de betalingsbalans en de mogelijkheden en onmogelijkheden van het bankieren zonder banken.

Tot op zekere hoogte maakten instellingen en ‘systemen’ als Bretton Woods, het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de Wereldbank, de Internationale Handelsorganisatie (later GATT en WTO), het Marshall Plan, de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES), de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), diens voorganger de Europese Betalingsunie (EBU), en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) of gemeenschappelijke markt, allemaal deel uit van hetzelfde pan-westerse streven naar welvaart en stabiliteit via een veerkrachtige combinatie van kapitalisme en democratie in West-Europa.11 Dit was allemaal verbonden met, dikwijls waarlijk transnationale, netwerken en lobby’s, zoals het Actiecomité voor de Verenigde Staten van Europa van Jean Monnet, de Wereldraad van Kerken, de Bilderberg-conferenties, enzovoort.

Dat alles werd ook vertaald in de nationale realiteit van de lidstaten van de Europese integratie, welvaartsstaten in opbouw gericht op armoedebestrijding en emancipatie van de massa’s. In Nederland liep dat bijvoorbeeld via nieuwe instituties als de Sociaal Economische Raad (SER), de Stichting van de Arbeid, en industrialisatiebeleid en sociaal beleid geschraagd door idealen en praktijken van verheffing, al dan niet geworteld in het streven van de ‘doorbraak’.12

Maar de Amerikaanse relatie met Europa bleef uiteindelijk een liefdesaffaire. Hoelang die bevlieging ook zou aanhouden, dat zou het uiteindelijk blijven: ‘een bevlieging’, een tijdelijke psychosomatische aandoening van het machtigste land van de twintigste eeuw. Bovendien: het object van de Amerikaanse liefde was zo gevaarlijk niet-Amerikaans, zo opwindend huichelachtig, zo anders erotisch, zo ‘diep’ in de zin van oud en amoreel. Zoiets kon niet duren.

Er zou, kortom, onherroepelijk een tijd komen dat de good guys weer good guys zouden worden in eigen land, niet tussen de Europese lakens van vreemde vrouwen, maar de liefde weer bedreven zou worden op het verse ‘green, green grass of home’.

En dan zou in Europa weer de schaduw blijven, alleen de schaduw; de schaduw van de schaamte en de stilte van het zwijgen en verzwijgen. Gevoelige Europeanen vreesden al snel voor dat moment.

Het 25ste uur

De Nederlander Max Kohnstamm vervulde een spilfunctie in het Europa van de prille Europese integratie, als trouwe rechterhand van Jean Monnet, de eerste voorzitter van de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, maar ook als een van de prominente Nederlanders die gevangenen waren geweest van de nazi’s, maar vlak na de oorlog toch meereisde in een delegatie van kerken die naar het verwoeste Duitsland was getrokken, op zoek naar verzoening – een daad van Europese verantwoordelijkheid die in de Bondsrepubliek niet licht vergeten zou worden.

Kohnstamm was getekend door de gruwelen van de oorlog – hij had in kamp Amersfoort gezeten en later in ‘Hitlers Herrengefängnis’ in Sint Michielsgestel –13 maar hij was niet gebroken. In het project van de Europese integratie zag hij een unieke kans om sociale orde en individuele vrijheid met elkaar te verbinden. Voor Kohnstamm was Europa de nieuwe zingeving, maar hij was er allerminst gerust op. De paniek kon hem overvallen als het integratieproces in crisis was. Dan kropen de verdrongen herinneringen uit het spookhuis van 1940- 45 in zijn gedachten.

Dat gebeurde ook op een ochtend in april 1961, in een vliegtuig boven de Atlantische oceaan. Wat was er gebeurd?

Op weg naar het vliegveld in Parijs had Kohnstamm gebroken met wat hij zijn ‘regime’ noemde. Jarenlang had hij zich er met een ijzeren discipline aan gehouden: nooit zou hij iets lezen over de concentratiekampen. Maar die ochtend had hij de Eichmann tapes gelezen. Hij was ziek geworden. Maar hij moest door, op missie voor de Europese integratie, ditmaal naar de Verenigde Staten. Eenmaal in de vliegtuigstoel maakte hij zichzelf verwijten.
Tegelijkertijd wist hij maar al te goed dat wat hij zijn ‘regime’ had genoemd, niet alleen naïef was, maar ook onhoudbaar. De oorlog raakte verder weg. Nieuwe generaties, die de oorlog niet bewust hadden meegemaakt, groeiden op; ook in zijn gezin. Tegenover hen kon je moeilijk gaan doen alsof de nazi’s en hun praktijken een incident waren geweest dat je weg kon moffelen, iets waar je als het ware overheen kon leven met verheffings- idealen. Toch wist hij niets beters te bedenken. Een gevoel van onverantwoordelijkheid kreeg hem in de greep.
Dat kwam ook door iets anders wat die ochtend gebeurd was. Toen hij zijn puberdochter voor zijn vertrek nog even had gegroet op haar slaapkamer was de angst hem om het hart geslagen. Het boek dat hij in haar handen gezien dacht te hebben, was Het 25ste uur van de Roemeense schrijver Constantin Virgil Gheorghiu. Hij wist dat dit de ware mokerslag was geweest die zijn regime aan diggelen had geslagen, en voor altijd. Tijdens de vliegreis schreef hij over het voorval in zijn dagboek: ‘ik heb geen recht haar met deze dingen alleen te laten, maar wat is er te verklaren?’.14

De theoloog en filosoof Gheorghiu werkte tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog voor het ministerie van Buitenlandse Zaken van Roemenië. Toen de Sovjettroepen in 1944 Roemenië binnentrokken, ontvluchtte hij zijn vaderland. Vervolgens werd hij gevangengenomen door het Amerikaanse leger. Tijdens zijn gevangenschap schreef hij de roman Het 25ste uur, die in 1949 gepubliceerd werd in het Frans.15

De roman bevatte sterke parallellen met Gheorghiu’s eigen belevenissen in de bloedlanden van het centraal Europa, het helse voorportaal van de Europese opdeling. Het boek schetst de extreme willekeur waarin idealen van maakbaarheid kunnen ontaarden. Het is een intriest verslag van kansloze dwaaltochten van mensen in de sinistere werelden aan gene zijde van het burgerschap, eerst in het Europa van de nazi’s, vervolgens in het Europa van de bevrijders.
Het vredesbestand was wankel, zo wist en voelde Kohnstamm. Het maakte hem bang. Het Europa van het Europese project, evenzeer als het Nederland van de wederopbouw, en zijn prille instituties van de mislukte doorbraak; ze waren zo kwetsbaar.

‘Niets is mogelijk zonder de mens, niets is duurzaam zonder instituties’, zo zei Kohnstamms leermeester Jean Monnet. Maar waren ze sterk en echt genoeg, die nieuwe instituties, om duurzaam te zijn? Waren die instituties van samenwerking bestand tegen het geweld van die veel oudere en dieper gewortelde instituties: Europa’s bloeddorstige natiestaten? Of waren ze te mooi en dus te kwetsbaar – te mooi om waar te zijn?

Bestand en opdracht

Een van de dingen die het hedendaagse Europa herontdekt is dat het naoorlogse ‘Amerikaanse Europa’ misschien vooral bestond bij gratie van een wanhopig escapisme; een alles-verdringend verlangen naar een laatste vlucht, weg van de eigen politiek en de eigen geschiedenis.

Een vlucht waarmee eerst West-Europa en later heel Europa zich stortte in een meer apolitieke en comfortabele sfeer van beleid, technocratie en een Angelsaksisch beheer van de marktkrachten – een ontsnapping aan zichzelf. Een ontsnapping, die soms een nieuwe Verlichting leek, na de middeleeuwse duisternis van de eerste helft van Europa's twintigste eeuw en de Koude Oorlog.16

Maar zoals uiteindelijk iedere ontsnapping slechts een tijdelijke oplossing is, zo kan het naoorlogse ‘Amerikaanse Europa’ ook heel goed slechts iets tijdelijks zijn geweest, opgetrokken uit geopolitiek, idealisme, wanhopige hoop en een glorieus antwoord daarop, gegeven vanuit een historisch Amerikaans zelfvertrouwen. Kortom, de omstandigheden van een moment, omstandigheden die eens ingehaald zullen worden door de tijd, de nieuwe en de oude tijd, door technologie, tradities en oude en nieuwe wetmatigheden.

Het ‘Amerikaanse Europa’ van de naoorlogse Verlichting is nooit in de plaats gekomen van het oudere Europese Europa. De Europese integratie is, vanuit een Europees perspectief, nooit meer geweest dan een gezamenlijk ‘management of decline’ voor de versleten natiestaten van Europa; zeer succesvol, maar toch nooit meer dan een bestand, tegen het verval.

Dat bestand is een mooi bestand, juist omdat het zo onaf en veranderlijk was en is gebleven.

Het nastreven en verwezenlijken van universele ambities, zoals de mensenrechten, kan alleen in tijdelijkheid, en dus in constante verandering – want het alternatief, de dogmatiek, betekent dat, op een gegeven moment, de rot van het totalitarisme de vrijheid en de verantwoordelijkheid onvermijdelijk zal aanvreten.

Het koesteren van dit mooie bestand is lastig. Als we de open geest ervan willen beschermen, moeten we daaraan werken. Dat is urgent.

De verheven hoop op een nieuw Europa werd in 1991 in Maastricht expliciet gemaakt, in het Verdrag over de Europese Unie.

Ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van het Verdrag van Maastricht in 2017, sprak Federica Mogherini, op dat moment de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, in het Gouvernement in Maastricht.17 In haar toespraak somde zij in kort bestek de enorme ambities op die destijds zwart op wit waren vastgelegd: ‘Het Verdrag van Maastricht [...] was een revolutie: voor het eerst in de wereldgeschiedenis werd het bouwen aan de vrede de aspiratie van een heel continent.’

Maar deze Europese hoop is nu nog maar moeilijk zichtbaar, zowel in de media, als in de politiek en de werkelijkheid. Veel te weinig mensen kennen en ervaren het bestaan ervan.

Het is aan ons, nu meer dan ooit, om het Europa van de Europese integratie, ons Europa, te onderzoeken en zo kritisch mogelijk te beoordelen, om het beter te maken, te veranderen zonder het te verliezen – om een betere toekomst te verbeelden. Alleen zo kunnen we het Europa, en het Nederland, van de bevrijding en samenwerking vitaal houden, én de cruciale Europese les over de sociale conditie in praktijk blijven brengen: dat de mens machteloos is zonder anderen en dat waar anderen machteloos zijn, hij of zij dat ook is.

Mathieu Segers is historicus en hoogleraar hedendaagse Europese geschiedenis aan Maastricht University.


Eindnoten

1 Norman Davies, 1997, Europe. A History (London: Pimlico), p. 14.

2 Margaret McMillan, 2013, The War that ended Peace: The Road to 1914 (Random House).

3 Claudio Magris, 2019, Gekromde tijd in Krems (Amsterdam: De Bezige Bij).

4 Roger Martin du Gard, 1922-1940, Les Thibault.

5 Nicola Chiaromonte, 1970, ‘Summer 1914. Historical Necessity and Individual Conscience & The Limits of the Possible’, The Paradox of History (Philadelphia: University of Pennsylvania Press), p. 51-75.

6 Stefan Zweig, 1942, Die Welt von Gestern.

7 Tomasso Padoa-Schioppa, (2005) 2007, ‘The Europe of Melancholy’, The Federalist/Le Fédéraliste/Il Federalista, 1.

8 Zie bijvoorbeeld: Max Kohnstamm en Mathieu Segers, 2008, De Europese dagboeken van Max Kohnstamm. Augustus 1953 – September 1957 (Amsterdam: Boom); Anne Deighton, 2013, ‘Don and diplomat: Isaiah Berlin and Britain’s early Cold War’, Cold War History, 13, 4, p. 15 (online version).

9 Nelson D. Lankford, 1996, The Last American Aristocrat. The Biography of Ambassador David K.E. Bruce (Boston: Little, Brown and Company, p. 42- 3); Historical Archives of the European Union, Florence, Jean Monnet American Sources, 106-114, David Bruce Diaries.

10 Curzio Malaparte, [1949] 2015, La pelle.

11 Zie bijvoorbeeld: John Ikenberry, 1993, ‘Creating Yesterday’s New World Order: Keynesian “New Thinking” and the Anglo-American Postwar Settlement’, Judith Goldstein and Robert Keohane (eds.), Ideas and Foreign Policy (Cambridge: Cambridge University Press), p. 58f; James, Harold, 1996, International Monetary Cooperation since Bretton Woods (Oxford: Oxford University Press), p. 19-26; Mathieu Segers, 2019, ‘Eclipsing Atlantis: Trans-Atlantic multilateralism in trade and monetary affairs as a pre-history to the genesis of social market Europe (1942-1950)’, Journal of Common Market Studies, 57, 1, January 2019, p. 60-76

12 Mathieu Segers, 2019, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Amsterdam: Prometheus).

13 Max Kohnstamm, 2005, Brieven uit ‘Hitlers Herrengefängnis’ 1942-1944 (Amsterdam: De Bezige Bij).

14 Max Kohnstamm en Mathieu Segers, 2011, Diep Spel. De Europese dagboeken van Max Kohnstamm. September 1957 – februari 1963 (Amsterdam: Boom), p. 187.

15 De Nederlandse vertaling: Virgil Gheorgiu, 1949, Het 25ste uur (Den Haag/Antwerpen: Nederlandse Boekenclub).

16 Charles Maier, 1981, ‘The Two Postwar Eras and the Conditions for Stability in Twentieth-Century Western Europe’, American Historical Review, 86, 2.

17 Federica Mogherini, 2017, ‘Thinking Europe Forward’, speech on the occasion of the 25th anniversary of the Treaty of Maastricht, 28 September 2017, Government of Limburg, Maastricht.